Exclusieve VIP Fitness Personal trainers Rotterdam

Rise and Shine - Vegalogie - bright light (gvb)


Vegalogisch gedachtengoed

Tussentijds bericht:
Domeinnaam beschikbaar voor opzet van een site/portal: mail aan ger@vanbeek.nl

riseandshine

In dit essay vindt U de geschiedenis van de vegalogie tot nu toe. De vegalogie wil geen wetenschap zijn, maar mensen de weg wijzen naar een betere manier van leven, door een andere manier van denken aan te reiken. Een gezegde uit de Rooms-Katholieke Traditie is; “Feesten moet je vieren zoals ze vallen.” De vegalogie vult dit spreekwoord als volgt aan;

"… en als een dag gĂ©Ă©n feestdag is, kun je er altijd nog een feest van maken."

In principe is de vegalogie een manier van denken. Deze manier van denken ontstaat vanuit een bepaalde levenshouding. Deze levenshouding ontstaat vanuit een aantal conclusies, getrokken door Quintus N. Sachs, de bedenker van het woord “vegalogie”. Deze naam op zich geeft al aan hoe de vegalogie wil zijn; serieus, maar met humor, pragmatisch en gericht op het goede. De naam “vegalogie” lijkt op andere ‘wetenschappen’, maar heeft Ă©Ă©n spelfout. Gevormd vanuit het klasieke Grieks zou de juiste vorm zijn “vegologie”. Maar… het woord “vegalogie” ligt lekkerder in de mond, derhalve. Klank, in de meest brede betekenis van het woord, is namelijk heel belangrijk in de vegalogische traditie.

Ook de persoon van Quintus N. Sachs past binnen de vegalogie. Een man, serieus, maar met humor, die veel heeft gelezen over allerlei onderwerpen, die veel heeft gestudeerd op allerlei gebieden, die dit alles heeft doordacht, en probeerde alles wat hij wist samen te voegen tot een eensluidende filosofie over het leven, hoe het leven kan zijn, en hoe de mensheid daar kan komen. Van meet af aan heeft hij de vegalogie doorspekt met humor. Zo zeer zelfs, dat hij meermaals tegen geĂŻnteresseerden zei; “…en als U na de bestudering van de vegalogie van mening bent, dat dit onzin is, dan heeft U in ieder geval plezier gehad en een paar keer flink kunnen lachen! In dat geval heeft het uw leven toch nog iets positiefs gebracht.”




De oorsprong van de vegalogie
De eerste keer dat het woord ‘vegalogie’ opduikt is tijdens een maaltijd in huize Sachs. EĂ©n van de pleegkinderen van Sachs is overtuigd vegetariĂ«r – want dierenliefhebber – en weigert dus vanaf haar twaalfde alle vlees en vleesproducten te eten. Deze dochter geeft tijdens de maaltijd te kennen, later een hondenpension op te willen zetten en hondentrainster te worden. Ook wil ze een aantal katten, want dat is zo gezellig in huis. In een Socratisch gesprek laat Sachs haar in de val lopen. Hij formuleert zijn vragen dusdanig, dat de dochter haar mening geeft over het doden van dieren om ze daarna te eten. Het gaat ongeveer als volgt:

Sachs: Waarom eet jij eigenlijk geen vlees; uit welke principes ben jij zo overtuigd vegetariër geworden?

Dochter: Nou, gewoon, ik vind het zielig, dat mensen dieren doodmaken, alleen om ze te eten. Je kunt ook best gezond eten, zonder dat je vlees eet. Dus er hoeven helemaal geen dieren te worden gedood om als voedsel te dienen.

Sachs: Jij wilt later toch een hondenpension beginnen?

Dochter: Ja.

Sachs: En die dieren; wat geef je die te eten?

Dochter: Nou, gewoon, hondenvoer.

Sachs: En… dat is vegetarisch voer? Rijst, aardappels en groenten?

Dochter: Nee, natúúrlijk niet! Die dieren moeten toch vlees eten?!

Sachs: Maar dat is toch zielig? Je zegt net, dat het zielig is, dat mensen dieren dood maken, zodat ze als voedsel kunnen dienen. En nu wil jij dieren laten doden om ze aan de honden te voeren?

Dochter: Mijn honden moeten toch óók eten?

Sachs: Waarom maak je ze dan geen vegetariër?

Dochter: Omdat dat niet kan!

Sachs: Heb je dat geprobeerd? Jij eet toch ook een vleesvervanger? Misschien bestaat dat al voor honden en katten. En anders kun jij dat gaan uitvinden en daarmee een vegetarische dierenvoedingsindustrie opzetten.

Dochter: Dat kan helemaal niet. Dat is onzin!

Sachs: Dit is volgens mij geen onzin, maar de uiteindelijke consequentie van jouw eigen denken. Als je de lijn doortrekt, zie je vanzelf, waar je terechtkomt. En dat is het punt wat ik heb tegen veel vegetariërs. Ze zijn emotioneel bezig, maar niet logisch. Hun beginpunt is goed, maar daarna zijn ze heel snel de weg kwijt en vervallen ze in onlogische standpunten en gedragingen, waardoor ze niet meer serieus genomen worden. Daarom ben ik ook geen vegetariër, maar vegaloog!

Dochter: Wat is dát nou weer!

Sachs: Vegalogie is een vrij nieuwe levenswijze, die zijn basis vindt in het verantwoord omgaan met de natuur.

Dochter: U bedoelt zeker veganisten?

Sachs: Nee, vegalogie! De eerste wet van de vegalogie is; “Ieder dier heeft het recht om… gegeten te worden.”

Daarmee was het gesprek abrupt afgelopen, de term ‘vegalogie’ voor het eerst gebruikt, en de eerste wet van de vegalogie geformuleerd. Een aantal jaren later zou de tweede wet pas worden geformuleerd, naar aanleiding van een aantal programma’s over de dierenwereld. In deze programma’s werd gefantaseerd over het weer tot leven wekken van uitgestorven dieren, louter en alleen om door de mens bestudeerd en bekeken te worden. Getroffen door de kille redeneringen van wetenschappers, die de schepping alleen zagen als product, formuleerde Sachs de tweede wet van de vegalogie: “Ieder dier heeft het recht om… uit te sterven.”

Sinds die eerste keer, dat Sachs het woord ‘vegalogie’ gebruikte, heeft hij daaromheen een hele filosofie proberen te ontwikkelen, waarbij hij heeft getracht, al zijn kennis en ervaring te verbinden, daarbij niet gestoord door enige angst om voor eclecticus te worden uitgemaakt. Integendeel; hij noemde de vegalogie op gegeven moment ‘de filosofie van het pragmatisch eclecticisme’. Doel van de vegalogie is, om op ieder moment en voor iedere situatie te kunnen bepalen of iets al dan niet ‘vegalogisch verantwoord’ is.

terug»»
De basis van het vegalogische denken
In den beginne was er niets, (niet eens Quintus N. Sachs…) en dat was behoorlijk stil. Vóór het begin was er… alleen God. Totaal niet te bewijzen natuurlijk, maar goed – dit is Ă©Ă©n van de vooronderstellingen waar men in de vegalogie, zoals bij alle grote en belangrijke denkstromingen, vanuit gaat. (Ziehier een typisch voorbeeld van pragmatisch eclecticisme. Maar ja, je moet toch wat, niet dan? Was RenĂ© Descartes dan zo origineel met zijn wereldberoemde filosofische slagzin “Ik denk, dus ik ben”? Wauw, een grote stap voor de mensheid. En deze zin is het resultaat van vele weken in bed liggen om na te denken! Vindt U het gek, dat er zoveel filosofen de hongerdood zijn gestorven?)

Volgens de Torah, ofwel het Oude Testament, sprak God, en door te spreken schiep Hij. Om maar een voorbeeld te geven: Hij zei; “Licht,” en er was licht. En zo schiep Hij alles wat Hij schiep; al sprekende, en dus klank makende. Klank is trilling, en door de trilling van Gods stem ontstond alles. Is die trilling hetzelfde als de Big Bang? Die oerknal, dat was toch ook een trilling? Was dat misschien Gods stem?

De Torah staat vol met teksten over geluid. David speelde harp en componeerde psalmen, Salomon schreef een Hooglied, bij diverse gelegenheden heffen mensen een lied aan, of het nu in een vuuroven is of bij de overwinning na een veldslag. En hoe vallen de muren van Jericho? Door een enorme dosis geluidsgolven. Met geluidsgolven kun je dus scheppen, maar ook afbreken.

Ook volgens het Johannes-evangelie ontstaat alles door Gods Woord. “In den beginne was het Woord, en het Woord was met God, en het Woord was God.” (Misschien zei hij wel; “Boem!”)

Op gegeven moment schiep God de mens. De mens is een deel van de schepping, en dus goed. Iedere mens is een geschapen ziel, geĂŻncarneerd in een geschapen lichaam. Toen zei God dat het niet goed was, dat de mens alleen zou blijven. Dus schiep hij, uit die eerste mens, de vrouw. De vrouw is dus een deel van de man. Als de man háár tekort doet, doet hij tegelijkertijd ook zichzelf tekort. En andersom evenzo. Maar goed – dat even terzijde. De vraag hier is, waarom het niet goed zou zijn, dat de mens alleen blijft. De vegalogie geeft daarop ten antwoord, dat de mens mens wordt door zichzelf mede te delen. De mens heeft van nature een onweerstaanbare drang om zich uit te drukken. Deze zelfuitdrukking heeft Ă©Ă©n constante; een indruk maken op ‘de andere’. Deze indruk wekt weer een antwoord op, waardoor deze beĂŻndrukte nu tot uitdrukkende wordt, en als gevolg daarvan een indruk maakt. Door dit uitdrukkende indruk maken wordt de schepping tot schepper, creatie wordt creator, en aldus wordt de mens tot beeld en gelijkenis van God, de Eerste Schepper, de Oorzaakloze Oorzaak.

Sachs heeft vaak als voorbeeld van deze stelling Robinson Crusoe genoemd. Volgens Sachs was Crusoe geen mens, als hij zichzelf niet had uitgedrukt. Uit het boek van Daniel Defoe spreekt de onweerstaanbare drang in Crusoe om zichzelf uit te drukken. Enkele van de eerste dingen die hij doet na te zijn aangespoeld zijn; een huis bouwen, vormgeven en inrichten (creatie) en een dagboek bijhouden (communicatie). Als hij een hond van het scheepswrak haalt, praat hij met die hond. Door deze communicatie deelt hij zich mede, en blijft hij mens.

God stelt de mens aan tot rentmeester van de schepping. De functie van rentmeester is in het oude Israël nogal belangrijk. Als rentmeester heb je de zorg over (een deel van) het bezit van de Heer. Je draagt zorg voor de instandhouding van wat jou is toevertrouwd, en je werkt aan verbetering en vermeerdering van dat deel. (Denk hierbij ook aan de gelijkenis van de talenten.) Als de mens van tegenwoordig naar de wereld kijkt, zal hij niet kunnen zeggen, dat de wereld er beter aan toe is, dan bij de geboorte van de mens. Dit is, kort gezegd, te wijten aan slecht rentmeesterschap. Ook hier geldt weer; de mens is een deel van de schepping. Als de mens de schepping tekort doet, doet hij ook zichzelf tekort. En als de mens zichzelf tekort doet, doet hij de schepping tekort. Als het goed gaat met de schepping, gaat het met de mens goed, en als het met de mens goed gaat, doet dat de schepping ook weer goed. Al met al moge het helder zijn, dat de vegalogie in oorsprong ontspringt aan het Joodse en christelijke denken.

De maatschappij waarin wij allen leven, bestaat uit mensen, dus iedere mens is medeverantwoordelijk voor de misstanden in de schepping. Daarom hoort ieder mens zich constant af te vragen; “Is dit vegalogisch verantwoord?” Daarin ligt de basis van de vegalogie; reflectie op het rentmeesterschap van de mens.

terug»»

Wat is vegalogisch verantwoord?
In feite dat handelen van de mens, waardoor de schepping tot bloei komt. Dit is echter lang niet altijd eenvoudig te beoordelen. EĂ©n en dezelfde handeling kan zowel vegalogisch volkomen verantwoord zijn in de ene situatie, als volkomen onverantwoord in een andere situatie. Het is dan ook niet zo, dat het handelen zelf een intrinsieke vegalogische waarde heeft. Ieder handelen heeft een of meerdere gevolgen. De gevolgen bepalen de waarde van het handelen. Anders gezegd, volgens de vegalogie gaat het niet om ‘goede dingen doen’, maar om ‘zorgen dat goede dingen gebeuren’.

Vegalogen maken vaak gebruik van de vijf zogenaamde verhelderingsvragen. Deze vijf zijn als volgt:

•Eerste vraag: Wat wil ik bereiken?

•Tweede vraag: Wat heb ik daarvoor nodig?

•Derde vraag: Wat heb ik?

•Vierde vraag: Wat haal ik elders?

•Vijfde vraag: Waar haal ik dat?

Deze vragen vereisen enige uitleg. In de eerste vraag wordt een pas op de plaats gemaakt. Er wordt een doel gezocht, gevonden, en gesteld. Dit doel moet helder en klaar worden omschreven, op een dusdanige manier, dat de toetsbaarheid van het halen van de doelstelling zo groot mogelijk is.

De tweede vraag bekijkt de haalbaarheid van de doelstelling. Hierin wordt gevraagd naar kennis, vaardigheden, contacten, tijd en ruimte, kortom alles wat nodig is om de doelstelling te kunnen halen.

In de derde vraag wordt de beginsituatie helder omschreven. Welke van de bij de tweede vraag geformuleerde benodigheden zijn – geestelijk dan wel stoffelijk – reeds in mijn bezit? Door deze vraag wordt het inzichtelijk, welke van de bij vraag twee omschreven ‘spullen’ nog gehaald moeten worden. Die spullen worden dan genoteerd als antwoord op vraag vier.

Vraag vijf geeft uitsluitsel over de vindplaatsen en de vindbaarheid van de spullen onder vraag vier. Als ook deze vraag volledig is beantwoord, is de eerste fase afgesloten, en kan de vegaloog doorgaan op het traject naar de behaling van het gestelde doel. Door deze zorgvuldige overwegingen en voorbereiding zullen veel mogelijke valkuilen van tevoren ontdekt worden, zodat ze tijdens het traject vermeden dan wel geslecht kunnen worden. Regelmatige reflectie (zo niet constante reflectie) blijft een vereiste.

terug»»

Vrijheid van keuze
Vegalogisch verantwoord handelen is een keuze. Iedere keer weer moet de mens die keuze maken, en zich bewust worden van de gevolgen van zijn keuzes. Iedere dag weer maakt de mens ontelbaar veel keuzes, vegalogisch verantwoorde keuzes, maar ook vegalogisch onverantwoorde keuzes. De keuze om vegalogisch verantwoord te kiezen heeft de mens echter altijd. Alleen… die keuze kan hij pas maken, als hij de consequenties van die keuze kent. Om een zo goed mogelijke keuze te kunnen maken, moet de mens dus voortdurend groeien in kennis, vaardigheden en ervaring, teneinde steeds betere keuzes te kunnen maken. Alleen zo wordt de mens steeds meer tot beeld van God. Noem het; de spiegel poetsen, je leven lang. Als je goed poetst, zie je steeds beter, wiens beeld de spiegel reflecteert; Gods beeld. Volgens de vegalogie is het hele mensen leven een leerproces, dat pas na de dood wordt afgesloten. Daar volgt de diploma-uitreiking… of niet. Die mens die een diploma wil, zal er dus voor moeten werken. Maar het is voor iedereen haalbaar.

Volgens de leer van de vegalogie is het leven een leerproces. In dit leerproces gaat het erom, de ziel en het lichaam dusdanig in harmonie te brengen, dat de mens wordt als een lampion, die het zielelicht laat schijnen, en de wereld verlicht en belicht. In dit leerproces wordt het de mens geleidelijk aan duidelijk, dat hij rentmeester is over de schepping. Hij leert scherper waar te nemen met zijn zintuigen, en is daardoor in staat sneller en adequater te reageren. Hij wordt zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor de schepping en van zijn plaats in de maatschappij. Als gevolg daarvan zal hij zijn gedrag veranderen; de schepping alleen nog maar ge-bruiken, en niet meer ver- en mis-bruiken!

Er zijn scholen die zeggen, dat de mens zo tot een ander mens wordt, of een nieuwe mens. In sommige scholen krijgen mensen zelfs een nieuwe naam opgelegd, of ze kiezen een nieuwe naam. In de vegalogie is dat niet nodig. De vegalogie wijst deze gebruiken niet af, maar juicht ze ook niet toe. Ook hier geldt weer, dat het moet passen bij de persoon. Het is een persoonlijke keuze. Als de persoon in kwestie zo’n naamsverandering ervaart als een toevoeging en een zegen, dan is het goed. Het gaat niet om de middelen, maar om het proces. Het proces is groot; de heelwording van de schepping.

In Het Nedersaksisch taalgebied bestaat een uitdrukking; Veel konijnekeutels zijn ook een bult mest. Dat wil zeggen, dat Ă©Ă©n konijn afzonderlijk niet veel mest kan produceren, maar alle konijnen bij elkaar kunnen een hele bult mest maken. Zo gaat het ook met de heelwording van de schepping. Ieder schepsel kan een druppel op de gloeiende plaat laten vallen. Maar Ă©Ă©n druppel alleen koelt de plaat niet af. Als genoeg schepsels ieder Ă©Ă©n druppel laten vallen, koelt de plaat uiteindelijk wel af. Bent U Ă©Ă©n van die schepsels? Bent U al op weg om te worden wie U kunt zijn? Is aan U te zien, wiens beeld in U gestempeld staat?

terug»»
De methode van de drie leerkrachten
Binnen het onderwijs wordt door vegalogen vaak gebruik gemaakt van deze methode, vaak afgekort tot M3L. De methode is gericht op het zo snel, positief en goed mogelijk uitbreiden van kennis op de kortst mogelijke manier. Door deze methode leren mensen:

•hun eigen sterke punten kennen, herkennen en erkennen;

•hun eigen zwakke punten kennen, herkennen en erkennen;

•hun eigen zwakke punten te versterken door vragen te stellen;

•sterke punten in medemensen kennen, herkennen en erkennen;

•mededogen hebben met de medemensen met hun zwakke punten.

Als je verder wilt komen, zul je moeten leren. Leren bestaat uit vier dingen; observeren, vragen stellen, antwoorden verwerken, groeien. Dit is een cyclisch gebeuren – na de groeifase kan weer een volgende fase van observeren komen. Meerdere cycli kunnen ook door elkaar lopen.

De groep waarin een mens zich bevindt, weet op ieder vakgebied enorm veel. Door de nodige vragen te stellen aan de groepsgenoten geef je hen de kans om te laten zien, dat zij ergens goed in zijn, en je geeft jezelf de kans om te zien, dat je groepsgenoten ergens goed in zijn. Dit slaat terug op de vijf verhelderingsvragen.

Eerst ga je een aantal vragen langs. Deze vragen ga je overdenken. Door deze vragen wordt je bewust van je doel, je eigen potentieel en je externe benodigdheden. Eerste vraag: Wat wil ik bereiken? Tweede vraag: Wat heb ik nodig om de doelstelling te bereiken? Derde vraag: Wat heb ik zelf allemaal in huis aan vaardigheden, materialen, kennis? Vierde vraag: Wat heb ik nog nodig aan vaardigheden, materialen, kennis? Vijfde vraag: Waar vind ik de ontbrekende vaardigheden, materialen, kennis? vraag je je eerste leerkracht. Die heet “ik”. Niemand kent jou en je zwakke plekken beter dan jouw eigen “ik”. Je eerste leerkracht is 24 uur per dag bij je, kan je de hele dag in de gaten houden, en controleert alles wat je doet. Dit is de leerkracht, die je altijd kunt vragen; wat weet ik, wat moet ik, wat kan ik, wat doe ik, wat zal ik…

Als je eerste leerkracht vastloopt, ga je naar je tweede leerkracht. Je tweede leerkracht, dat is in principe iedereen die in jouw groep zit. Een klasgenoot, een familielid, een vriend, in ieder geval iemand, met wie jij in een groep zit. EĂ©n van de kenmerken van deze groep is het niveau waarop gefunctioneerd wordt. Iedereen binnen deze groep functioneert ongeveer op hetzelfde niveau. In het geval van de klas heeft (bijna) iedereen ongeveer dezelfde opdracht, dezelfde klassegeschiedenis, hetzelfde leer- en denkniveau, hetzelfde taalgebruik.Of die groep nou je familie, je klas, je sportteam, je vriendenclub is, of wat dan ook, dat maakt niks uit. Het gaat erom, dat jij in deze groep aan iets werkt. Sommige van je groepsgenoten zullen langzamer zijn dan jij, sommigen zullen sneller zijn dan jij. Sommige van je groepsgenoten zullen meer weten of kunnen dan jij, sommigen minder. Ga op zoek naar een groepsgenoot die verder is dan jij. Vraag die groepsgenoot hoe jij verder kunt komen. Je groepsgenoten kunnen je goed helpen. Maar ook jĂ­j hebt je kennis, je vaardigheden, je kwaliteiten. Daarmee kun jĂ­j dan weer functioneren als leerkracht voor anderen binnen jouw groep.

Als alle tweede leerkrachten in je groep je niet verder kunnen helpen, dan wordt het tijd om op zoek te gaan naar de derde leerkracht. Deze leerkracht moet je zoveel mogelijk vermijden. Ten eerste spreekt deze leerkracht een andere taal dan jij; hij heeft een hogere leeftijd, hoort niet bij jouw groep, spreekt een andere groepstaal, en zo zijn er nog meer redenen, waarom hij jou minder goed kan helpen dan de groep tweede leerkrachten.

Als je de weg kwijt bent, ga je eerst zelf goed nadenken. Waar heb je een afslag gemist, waar kon je niet meer verder (eerste leerkracht). Dan ga je vragen stellen aan mensen die in jouw buurt zijn. Vaak kennen die mensen de buurt op hun duimpje. Zij kunnen je dus (meestal) perfect helpen (tweede leerkrachten). Als die mensen er niet zijn, of die mensen kunnen je niet helpen, moet je noodgedwongen op zoek naar een derde leerkracht.

De derde leerkracht lijkt op een politieagent. (Meestal hebben ze veel commentaar, denken dat ze alles mogen en alles weten, en zitten ze je in de weg. Maar… af en toe, als je ze Ă©cht nodig hebt, merk je, dat ze jou goed kunnen helpen. In het enkele geval, dat de eerste en tweede leerkracht je niet kunnen helpen, kun je een beroep doen op de derde leerkracht.) Als je de weg kwijt bent, en niemand kan je helpen, dan kun je hulp vragen aan een politieagent. Die wijst je de weg, en dan kun je het weer zelf. Terug dus naar de eerste leerkracht.

Andere vergelijking; de derde leerkracht is als een reddingsvest. Meestal zit zo’n reddingsvest enorm in de weg. Maar...in dat enkele geval dát je overboord valt en dreigt te verdrinken, zul je merken, dat zo’n reddingsvest toch verrekte handig is. Dat vest houdt je met je hoofd boven water en het houdt je drijvend, tot je het zelf kunt.

In het leerproces is een vraag nooit dom, en nooit fout. Een vraag is een signaal van iemands eerste leerkracht. Deze eerste leerkracht geeft daarmee aan, niet verder te (kunnen) komen, en hulp nodig te hebben. Deze leerkracht geeft daarmee ook aan, dat hij/zij verwacht dat degene die hij/zij de vraag stelt, verder is en/of vaardiger is dan de eerste leerkracht. Daarmee is het voor een leerling altijd een compliment, als hij/zij wordt aangesproken als tweede leerkracht. Iemand uit zijn/haar klas geeft door de vraag te kennen, dat iemand vindt, dat hij/zij ergens beter en/of verder in is dan de vraagsteller.

terug»»
De inhoud is nooit méér dan de vorm die haar bevat
Leren wordt gemakkelijker, naarmate het leuker is. Leren wordt leuker, naarmate de leerstof beter te bevatten is. Leren wordt beter te bevatten, naarmate de taal van de leerstof dichter bij de taal van de leerling ligt. De Nederlandse natuurkundige J. Bastmeijer zei ooit; “Er is geen leerstof die een normaal kind op de lagere school niet kan bevatten. Waar men hoort, dat leerstof te moeilijk is voor een kind van 10 jaar, is het doorgaans zo, dat de leerkracht niet in staat is, de leerstof aan dat kind uit te leggen.” Pas als de leerkracht de leerstof Ă©cht be-heerst, d.w.z. heer en meester is, is hij in staat de leerstof in zulke kleine, hapklare en toch smakelijke brokjes te portioneren, dat het kind met plezier en smaak hapt. Als een brok leerstof te groot is, en te compact, past het nooit in de leerling. Een ijsberg past nu eenmaal niet in een emmer van 10 liter inhoud. Niet in die vorm, en niet in die hoeveelheid. Verpulver je de ijsberg, en maak je er sneeuwballen van, dan krijg je kleine stukjes, die ook nog eens herkenbaar zijn en leuk om mee bezig te zijn. Dan blijkt het ineens niet zo moeilijk, om een stuk van die ijsberg in de emmer te krijgen. De emmer is nog jong en zal groeien. En dan past er meer leerstof in, en kan de leerstof ook in grotere brokken worden aangeboden.

Diezelfde ijsberg kun je ook smelten. Je krijgt dan een hoeveelheid water, die je – letterlijk – in elke denkbare vorm kunt gieten. Leerstof is net als water. Alleen… de leer-kracht moet de leer-stof be-heer-sen. Zo kan hij de leerstof zijn wil opleggen. Dat vergt nogal wat van de leerkracht. Niet alleen moet hij iedere vorm steeds opnieuw leren kennen, maar hij moet ook nog voor iedere vorm de juiste inhoud zien te vinden in de juiste maat.

terug»»
Domheid is een keuze
Zo komt men in de vegalogie tot de slotsom, dat domme mensen niet bestaan, alleen mensen die zich dom gedragen. Het woord ‘dom’ slaat binnen de vegalogie dan ook altijd en alleen op het gedrag dat mensen vertonen, maar nooit op de persoon zelf. Men spreke dan ook niet over ‘domme mensen’, maar liever over ‘mensen die dom doen’. Je zegt dan ook niet; “wees niet zo dom!” maar “doe niet zo dom!”

De vegaloog en metaalpedagoog Erwin Klement gebruikt in zijn opvoedkundige praktijk bij gedragsbewustwording en –correctie vaak de uitdrukking ‘domheid is aangeleerd’. Als iets aangeleerd is, kun je drie dingen doen: 1. Je kunt het aangeleerde zo laten. 2. Je kunt het aangeleerde afleren. 3. Je kunt het aangeleerde vervangen door iets beters aan te leren. Binnen de vegalogie gaat men ervanuit, dat het leven Ă©Ă©n lang leerproces is. Daarom zal een vegaloog meestal de derde keuze maken, en proberen, dom gedrag te vervangen door nieuw gedrag, dat beter past bij de betroffen situatie, of, om het anders te zeggen, ‘meer vegalogisch verantwoord’ is.

Stel, een mens weet dat hij alleen mag oversteken bij een zebrapad, wanneer het voetgangerslicht op groen staat. Maar… hij heeft haast, en steekt de straat schuin over, natuurlijk niet bij een zebrapad, en zonder te kijken. Ach, er komt toch nooit zoveel verkeer langs? Het volgende dat hij weet, is, dat hij in de ogen van een verpleegster kijkt. Deze mens is in vegalogisch opzicht dom bezig geweest. Het is dus geen dom mens, maar een mens die dom heeft gedaan. Deze mens kan zowel op een school voor moeilijk lerenden zitten, als professor zijn aan een universiteit. Het gaat bij ‘dom’ niet om de kennis en vaardigheden, maar om het toepassen daarvan. Dom is dan ook altijd dat gedrag, dat problemen veroorzaakt, die vermeden hadden kunnen worden door toepassing van de kennis en vaardigheden die men op dat moment bezit. Dit zal de mens echter pas doen, als hij reflecteert en daarvan de consequenties toepast.

Aangezien de mens een denkend schepsel is, kan hij reflecteren. Dat is, zichzelf en zijn eigen gedrag bekijken, beoordelen, en zo nodig bijstellen. Op deze manier is de mens in staat zichzelf te verbeteren, en meer een meer (om maar weer eens een metafoor te gebruiken) zijn lichaam transparant te maken, zodat de door God naar Zijn Beeld geschapen ziel meer en meer te zien is. Zo wordt de mens meer en meer tot een lampion, die meer en meer licht laat schijnen en de wereld meer en meer helder en kleurrijk laat zijn.

De Schepper had een idee. Dat is door het Woord gematerialiseerd. In de vegalogische traditie zijn het ervaren van visuele, auditieve en fysieke prikkels dan ook belangrijk. Zij kunnen zowel verwonden als helen. De vegalogie heeft dan ook grote aandacht voor deze prikkels, en zoekt naar wegen om deze in te kunnen zetten als weg tot heelwording. Hieruit voortvloeiend omarmt de vegalogie dan ook vele therapieën die langs de weg van klank, kleur en vorm trachten mensen heel te maken; transparant en doorschijnend. Vele wegen leiden naar Rome, en vele therapieën leiden naar heelwording. Maar de weg die ik moet nemen om naar Rome te komen, wordt bepaald door mijn vertrekpunt, en door de wel die ik wil gaan. Vertrek ik vanuit Keulen? Wil ik rechtstreeks naar Rome? Of wil ik langs Santiago de Compostela? Of vertrek ik juist vanuit Bari? Mijn vertrekpunt bepaalt mijn weg.

Zo gaat dat ook met mijn weg naar de heelwording. Ik weet waar ik heen wil; naar mijn heelwording. Ik moet eerst weten waar ik ben, voordat ik kan vragen welke weg ik moet gaan. Er zijn vele wegen, en voor de een is de weg van de beoefening van Aikido geschikt, voor de tweede loopt de weg via een Gregoriaanse schola, voor een derde mens moet juist de weg gaan van de beeldhouwer, terwijl een vierde mens pas zijn bevrijding vindt door zich bezig te houden met kalligrafie.

Vele culturen hebben wegen aangelegd naar heelwording. Vooral hier, in het rijke Westen, staat een breed scala van wegen tot onze beschikking. Vegalogisch bekeken is het dan ook beter niet te spreken van therapieĂ«n, maar van wegen. ‘Muziektherapie’ betekent, zwart-wit gezien, dat iemand niet goed is. Anderen kiezen, beslissend voor deze mens, om hem via muziek te beter te maken. ‘De weg gaan van de muziek’ betekent, dat iemand zĂ©lf niet tevreden is met zijn huidige toestand, en (bewust of onbewust, maar wel zĂ©lf) een weg zoekt naar verbetering. Daardoor werkt een weg vaak beter dan een therapie. De therapie is van buitenaf opgelegd, maar de keuze voor een weg berust, of het nou logisch is of intuĂŻtief, op intrinsieke motivatie.

terug»»
Het koningskind
Ter illustratie een klein verhaaltje. Er was eens een koning. De koning hield van schoonheid. Daarom schiep hij een wereld, die bol stond van schoonheid. Schoonheid in geur, in kleur, in vorm, in beweging, in tijdsduur, in klank, in volume… De hele schepping was schoonheid. De koning wilde graag genieten van de schoonheid van zijn schepping, en wilde gaan wandelen in zijn schepping. Maar de koning was te groot. Bovendien vond hij het ongepast, om in al zijn koninklijke waardigheid te gaan wandelen in zijn schepping. De schoonheid van zijn schepping zou verbleken bij het zien van de waardigheid van de koning. Daarom besloot de koning een kind te scheppen. Een kind dat paste in deze schepping. De koning zou zijn beeld inprenten in dit kind. Waar het kind ook zou zijn, de koning zou er ook zijn. Zo kon de koning toch nog genieten van zijn schepping.

Toen schiep de koning een kind. Het kind was van een onbeschrijflijke schoonheid, volmaakt beeld van de koning, en straalde een zeer intens licht uit, teken van zijn koninklijke afstamming. Het kind liep door de wereld, en verwonderde zich over de schoonheid. Het kind was blij, en genoot iedere dag. Op zekere dag viel een steen ergens vandaan, en spatte modder op. Enkele klodders modder raakten het koningskind. Het koningskind was zich niet bewust van de klodders. De klodders zogen zich vast aan de kleding van het koningskind, en droogden op. Een paar dagen later gebeurde hetzelfde. Een steen viel ergens vandaan, en spatte modder op. Enkele klodders raakten het koningskind. Het koningskind was zich niet bewust van de klodders. De klodders zogen zich vast aan de kleding van het koningskind, en droogden op. Een paar dagen later gebeurde het wéér. Een steen viel ergens vandaan, en spatte modder op. Enkele klodders raakten het koningskind. Het koningskind was zich niet bewust van de klodders. De klodders zogen zich vast aan de kleding van het koningskind, en droogden op.

Het kind groeide op. Langzamerhand leek de wereld minder mooi te zijn geworden. Het kind was dit niet opgevallen. Toch verwonderde het zich steeds minder, en de schoonheid die het zag, leek minder schoon dan tevoren. De klodders hadden het kind nu haast helemaal bedekt, en niemand kon in dit kind het intense licht nog zien. Hoewel het kind groter en sterker was geworden in de loop der jaren, kreeg het veel minder voor elkaar. De klodders waren een last geworden, alleen het kind besefte dit niet, omdat het zo geleidelijk aan was gegaan. Het kind twijfelde dan ook aan zijn eigen kunnen, werd prikkelbaar, gaf snel de moed op, en trok zich terug in zijn harnas van gedroogde klodders. De klodders op de oogleden zorgden ervoor, dat het kind minder en minder kon zien. Al spoedig wilde het kind ook niets meer zien. Het kostte toch veel te veel moeite. Het laatste wat het kind nog merkte van de wereld was klank. Er klonk iets, dat heel ver weg herinneringen opriep aan lang vervlogen tijden, toen het kind nog klein was. Maar… omdat herinneringen altijd door de tijd gedeformeerde beelden zijn van een werkelijkheid die niet meer reĂ«el is, verwierp het kind deze gedachten aan vroeger. Veel schoonheid had deze klank toch al niet bezeten. De gehoorgang van het kind zat immers vol met gedroogde klodders die het horen van de schoonheid van een klank verhinderden. Toen een laatste steen viel en modder opspatte, landden de klodders op de beide oren van het kind. Het kind was nu volledig afgesloten van de schoonheid, als opgesloten in een cocon van klodders. Niet meer in staat ook maar enige glimp van schoonheid op te vangen, trok het kind zich in zichzelf terug, en viel in een diepe, droomloze slaap.

En toen… viel er een steen. Een steen met een perfecte vorm. Deze steen viel zomaar ergens vandaan. En deze steen viel niet in de modder, maar op de harde grond. De steen brak en viel in twee delen uit elkaar, het ene deel een beetje groter dan het andere. Door de harde klap bleven beide delen trillen. Door de perfecte vorm bleven de delen trillen, zonder dat hun geluid zachter werd. Het grotere deel zoemde daarbij een loepzuivere C”, het kleinere deel zoemde een – net zo loepzuivere – G”. Door hun perfecte verhoudingen vormden beide trillende delen een reine kwint, sonoor en waardig. Daarboven weerklonk een lange reeks boventonen, zodat er een magistrale, haast gotische, klankkathedraal verrees boven beide trillende steendelen. De bovenste tonen trilden zĂł hoog, dat ze niet meer gehoord werden, maar evengoed de lucht in trilling brachten, steeds fijner, waardoor boven de kathedraal een kleurige boog verscheen met kleuren, die geen bloesem en geen vlinder ooit hebben mogen dragen. De klankkathedraal breidde zich naar alle zijden uit. De golven vormden een doordringende materie, die niets onberoerd liet.

Zo raakten een aantal trillingen de zee, die begon te ruisen. Andere trillingen raakten de bergen, die begonnen te rommelen. Weer andere trillingen raakten de kloddercocon. De trillingen leken niet gehinderd door de cocon. Ze omsloten de cocon, drongen door tot in de binnenruimte van iedere klodder, en brachten het geheel in trilling. Eerst trilde de cocon maar weinig, maar af en toe werd de trilling zĂł hevig, dat het kind binnenin langzaamaan wakker werd. Het kind voelde hoe zijn verblijf schudde en trilde. En toen… hoorde het voor het eerst weer een geluid. Krrraaakkk… een aantal fijne haarscheurtjes vormde zich tussen de diverse klodders. Haarfijne straaltjes licht in nooit geziene kleuren vielen naar binnen, en met de kleuren het geluid van de zich uitdijende klankkathedraal.

Het kind werd wakkerder en wakkerder, en herinnerde zich. Het begin… De schoonheid… Het besefte, dat het zelf niet veranderd was, maar dat er een zware mantel om hem heen was ontstaan, die nu scheurde. Het kind zag weer kleine stukken schoonheid van de schepping, en het besefte, dat het tijd werd, dat de schepping de schoonheid van het kind zou gaan zien. Het kind liet de trillingen hun werk doen. Terwijl het rondkeek, zag het, dat hier en daar een stukje van de cocon lostrilde. Het kostte even moeite, maar het kind kreeg zo behoorlijk wat stukjes los. Steeds meer licht viel binnen, steeds beter hoorde het kind de klanken, steeds beter raakten de zintuigen ingesteld op de rijkdommen in kleur en klank. Steeds sterker voelde het kind zich worden, en toen… besefte het kind, dat het altijd al sterk was geweest. Het hoefde alleen maar te gaan staan, om vrij te zijn. Dan zouden de resten van de cocon moeiteloos scheuren en van het kind afvallen. Het kind zou vrij zijn, wĂ©Ă©r vrij zijn. En toch anders dan eerst. Het kind was volwassen, en zich bewust van zijn koninklijke bloed en de verantwoording die dit met zich meebrengt. Het zou zijn plichten moeten vervullen tegenover de schepping. En toen… stond het kind op.

terug»»
Kennis is macht, maar…
… zelfkennis is bevrijding! Negen maanden voordat wij worden geboren, begint ons leven. ‘Onze’ zaadcel en ‘onze’ eicel smelten samen, en ons leven is daarmee begonnen! We hebben nu negen maanden tijd om onze moeder te leren kennen. Het is de studietijd die wij krijgen, om te wennen aan het lichaam, dat onze moeder voor ons maakt, en waarmee wij onze reis door het leven op de aarde mogen maken.

Tijdens de eerste periode na de geboorte is alles nieuw, en, zoals U misschien vaak hebt opgemerkt bij babies, alles lijkt wel interessant, en niets lijkt gevaarlijk. En dan? Dan wordt het kind aangepast aan de maatschappij. Het krijgt commentaar, wordt eens onheus bejegend, wordt beledigd, en meer en meer komen er klodders op het kind. Deze klodders vormen een indruk van de wereld; de wereld is niet alleen maar mooi en interessant – er is ook heel veel wat niet deugt. Sterker nog; datgene dat niet deugt, kan wel eens in mĂ­j zitten! En zo ontwikkelt het kind een negatief zelfbeeld, faalangst, defaitisme, een passieve houding, en andere rotte vruchten van de samenleving. In de weg naar de volwassenheid moet het dan ook nog eens door de puberteit. En dan valt het vaak in slaap. Het kind in de mens is in een lethargische slaap gevallen, van alle schoonheid afgesloten door een cocon dat ‘volwassenheid’ heet. En vaak blijft het kind daar, tot de volwassene sterft. Maar niet altijd…

Als er nou eens, door wát voor omstandigheid ook, een barst komt in die volwassenheid? Je hoeft als volwassene niet eens vast te lopen in de maatschappij, gewoon een lichte ontevredenheid volstaat vaak al. Een klein glimpje licht, een klein geluidje, een minieme hoeveelheid geurstof, het kan net datgene zijn dat het kind langzaamaan wakkermaakt. En dan is de weg naar de bevrijding van het kind meestal onomkeerbaar ingezet! De mens leert zichzelf meer en meer kennen, is nieuwsgierig naar de ervaringen van het kind, en voedt het kind met nieuwe ervaringen, nieuwe prikkels. Zo komt dan de tijd, dat de mens beseft, dat ‘zijn kind’ geen klein kind is, maar een volwassen koningskind. Dan mag de ziel zich tonen in al zijn glorie, en is de mens als een lampion die straalt in kleuren, ‘die geen bloesem en geen vlinder ooit hebben mogen dragen.’



* ge-bruiken maar niet ver-bruiken, ge-bruiken maar niet mis-bruiken.



Meld nieuws
HealthCity Kralingen Premium Fitness




Start nu met de Transformation Challenge in 8 weken sterk en strak








HealthCity Kralingen Premium Fitness en meer.

Kralingseweg 224-
3062 CG Rotterdam
Tel. +31 (0) 10 - 2722000